Dank. Vaak vind ik dat de Correspondent met fijne openbaringen komt, maar in dit geval niet zozeer. De oplossing die geschetst wordt (op grote schaal splitsen van gewone woonhuizen) kan, tenzij er onverwachte cultuur- en wetsveranderingen zouden komen, niet worden afgedwongen. Als idee verder wel goed, maar toch een druppel op een gloeiende plaat. Verder staan er vergelijkingen in waar je niet veel mee kunt. Uitgebreid citaat:
"Sinds 1900 is wonen juist veel betaalbaarder geworden. In Amsterdam stegen de huren veel minder hard dan de lonen.
Wat wel erg omhoog ging, is de woonruimte per persoon. Amsterdamse huurders wonen als je het per persoon bekijkt maar liefst drieënhalf keer zo groot als aan het begin van de vorige eeuw. Dat verklaart volgens Korevaar waarom ze nu een veel groter deel van hun inkomen aan woonlasten uitgeven dan een eeuw geleden. Terwijl de gemiddelde huurder in 2015 zo’n 39 procent van het besteedbaar inkomen aan wonen uitgaf, was dat in 1911 nog iets meer dan 16 procent."
In de stadswoningen waar nu een of twee werkende yuppen woonden, woonden in 1900 vaak een gezin met zes tot twaalf kinderen en nog grootouders zonder pensioen of aow erbij. Dat zal mi voor een flink deel de verklaring zijn waarom bewoners van Amsterdamse huurwoningen nu per persoon drieënhalf keer groter wonen. Ik lees ook: de huurder (gezinshoofd?) in 1911 gaf 16 % van het inkomen uit aan de huurwoning, en de (vaak twee) kostwinner(s) in 2015 wel 39 %. Dan lijkt me dat de eerste zinnen van het citaat toch wel heel onwaarschijnlijk zijn en hier niet mee te rijmen.
Los van de (volgens mij) onjuistheid van de conclusies die hier worden getrokken, kan je je afvragen hoe relevant de vergelijking tussen nu en 1900 of 1911 is. Hebben we per persoon veel meer woonkwaliteit dan toen? Ja natuurlijk. Hoe zuur dat toen betaald werd en hoe "zuur" dat nu betaald wordt vind ik appels met peren vergelijken. Al beter is om enkele tientallen jaren terug te kijken. Aan mijn pleintje (rustige stadswijk, jaren 1920 rijtjeshuizen, koop) wonen relatief veel mensen van boven de 75. Zij kennen elkaar door en door, ze wonen er immers allemaal sinds ze trouwden toen ze in de twintig waren, hadden beroepen als loodgieter, leraar, rechercheur, bloemist, zelfs een postduivenhouder (de vogels kennen geen vliegschaamte), en in veel gevallen eenverdieners. De huizen worden in de volksmond vaak "arbeidershuizen" genoemd. Toch is het aantal arbeidersinkomens dat nodig is om een hypotheek voor zo'n woning te krijgen een veelvoud van hoe het in de jaren 60 was. Dan heb ik wel even een switch gemaakt naar de koopmarkt, maar de huurprijzen zijn bijna navenant meegestegen zonder dat huurders van lage rente profiteren.
De loodgieter, leraar of rechercheur die nu in de twintig is en eenverdiener, kan in de Randstad tegenwoordig zoeken tot hij een ons weegt.
En als men in de Randstad over tien jaar zoekt naar lokale loodgieters, leraren en rechercheurs kan men dan dus ook zoeken tot men een ons weegt. Er is niets te vinden voor mensen met praktische en uitvoerende beroepen.
Hypothetisch: als drie of vier loodgietersgezinnen tegenwoordig samen een arbeidershuisje in de Randstad zouden kopen zouden de woonomstandigheden (bijv. personen per vierkante meter) niet veel beter zijn dan in 1900, en zouden zij daar wel de maximale hypotheek voor betalen. Op de huurmarkt wordt dat hem ook niet.
In mijn kennissenkring zitten meerdere gevallen van al jaren werkende tweeverdieners (soms met kinderen) die niet van een oud zoldertje zonder eigen badkamer wegkomen. Die ga ik dit matige artikel van Correspondent niet doorsturen.
NB Het stuk van Rabobank (zie bijdrage Poppink hiervoor) snijdt wel een boel hout.
Hans