Met de beschreven fietsroute Fietsen langs de frontlijn van de Eerste Wereldoorlog door Kees Swart op het stuur, heb ik van de zomer die route grotendeels afgelegd. Door mij gefietst: vanaf huis in Rotterdam via het piepkleine dorpje Turkeye in Zeeuws-Vlaanderen (onder mijn aandacht gekomen door een stukje in de krant in relatie tot de viering van 400 jaar diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Turkije) naar het begin van de route in Nieuwpoort aan de Belgische kust (bekend van het schoolvak Vaderlandse Geschiedenis: “1600, Slag bij Nieuwpoort”) tot Colmar en van daar langs de Rijn terug naar huis. Ik had Colmar als keerpunt gekozen omdat daar in het lokale museum het schitterende Isenheimer Altar staat en omdat ik naar huis wilde terugfietsen om echt een ronde te maken.
Alles bij elkaar ben ik 30 dagen van huis geweest, waarvan vier standdagen met bezoek aan bezienswaardigheden en/of rondje om de wielen te strekken en/of huishoudelijke prutswerkjes, in totaal kilometertje of 2100. Het weder was buitengewoon goed, met vier keer een nachtelijke bui (één keer een knallend onweer), in noord Frankrijk had ik drie dagen achter elkaar de wind pal tegen, zelfs zo dat ik in afdalinkjes nog aardig moest fietsen, Echt Heel Flauw. Op mijn vraag aan bewoners of het daar vaak zo hard waait, werd ik aangekeken met een ietwat meewarige blik, die zo ongeveer zei ‘gras is groen, ja…’ Op de terugweg, naarmate ik noordelijker kwam liepen de temperaturen sterk op. In elk geval één dag gefietst bij 38 graden, goodness.
Langs de frontlijn
Het onderwerp van de route is niet vrolijk, maar wel interessant. Er ligt een verbijsterend aantal grote en kleine begraafplaatsen van alle betrokken nationaliteiten, er zijn indrukwekkende monumenten en musea. Elk Frans dorp heeft een monument voor zijn heros de la grande guerre. Verschillende gedenkplaatsen worden al in gereedheid gebracht voor de herdenkingen in 2014, zoals de grote begraafplaats en het monument bij Verdun. Soms leidt de route langs wonderlijke omweggetjes, “waarom moet ik hier nou weer langs?” Antwoord: omdat daar in een hoekje van de weg een begraafplaats ligt, een opvallend monument, een krater of een verdwenen dorp. Of het is een slimme doorsteek van het ene dal naar het andere.
Een van de meest indrukwekkende plaatsen vond ik Vimy Ridge, tussen Lens en Arras, waar onder de dennenbomen een grazige grasmat op de nog altijd gebutste grond ligt: loopgraven die geleidelijk aan zijn ingezakt, maar die nooit zijn geëgaliseerd. Bordjes waarschuwen in strenge bewoordingen het terrein niet te betreden omdat er nog veel explosieven liggen. De grond zit er zo vol met granaten en andere metaalresten dat er kennelijk geen beginnen aan was die te ruimen en het land (opnieuw) in cultuur te brengen.
In deze buurt kwam ik een paar Australische fietskamperende dames tegen die familiegeschiedenis navorsten. De grootvader van een van hen was daar als soldaat geweest. Ze struinden die buurt af en ze verzamelden met enig enthousiasme shrapnel (splinters van granaten; kleine stukjes want anders werd de bepakking te zwaar) plus ongeveer een miljoen foto’s. Van de min of meer complete granaten in de berm van landwegen die hen waren gewezen door een boer, waren ze toch maar afgebleven.
Landschap
Het is een landschappelijk fraaie route met nogal wat afwisseling, te beginnen aan zee, waar de rivier de IJzer in zee uitmondt, dan door een hoekje van het West-Vlaamse polderland, zuidwaarts van Armentières richting Compiègne (waar de wapenstilstand in 1918 werd getekend) en dan dwars door noord Frankrijk naar Verdun (dat tot mijn verrassing aan de Maas blijkt te liggen) en óver de Vogezen naar het stroomdal van de Rijn. De route is beschreven tot aan Basel.
Wie geen klap aan eindeloos golvende graanvelden vindt, kan beter ergens anders gaan fietsen. Wél zitten er verrassende overgangen in het landschap: tussen die graanvelden ligt opeens een uitgestrekt prachtbos, er zijn lange strepen water in de kanalen tussen de ene en de andere rivier, een abrupte overgang van vredig bouwland naar berggebied (zuidelijke Ardennen) of van serieuze heuvels (hoogste punt de Col du Calvaire, 1144 m) naar het wijnbouwgebied van de Elzas.
Het wild dat ik onderweg heb gezien, bestond naast roofvogels boven de graanvelden en wat klein grut zoals muizen, voor het overgrote deel uit roadkills. Dat was wel sneu. De grootste vangst was een das. Die had ik nog nooit in het echt gezien, ik voelde niettemin weinig aanvechtingen om me midden op de weg over een platgereden exemplaar te buigen.
Niet onverwacht was er toch de grote verrassing om, na een laatste colletje in de Vogezen, opeens de Rijnvallei zich te zien ontvouwen, zo op het oog een enorme grazige vlakte. Het is een vreemde gewaarwording dat aan die kant van de Vogezen de sfeer volkomen anders is dan aan de ‘Franse kant’: sterk Duits aandoend (en tweetalig), wijnhellingen zover het oog reikt, stadjes vol snoeperige vakwerkhuizen en op zo ongeveer elke straathoek een wijnhuis. De route voert door fraaie steden zoals Arras en Reims, maar ook door kleine leeggelopen dorpen, waar treurig genoeg zelfs geen bar/tabac of zelfs maar een bakker is.
Op de terugreis noordwaarts wachtten in het Rijndal nog een paar verrassend fraaie steden: Neuf-Brisach (F), een zeventiende-eeuws fort-stadje dat volgens een strak grid is aangelegd, Straatsburg is een prettige stad – zij het extreem vol toeristen – en Mannheim dat in zijn binnenstad ook een regelmatig grid heeft, en sterker nog: er zijn slechts een paar straatnamen, voor het overige worden de blokken aangeduid met een letter en een cijfer. Het stadhuis heeft als adres N1.
Deze route fietsen
Ik heb het routeboekje van Kees Swart gebruikt, met daarnaast een overzichtskaart van Frankrijk voor mijn algemene oriëntatie. Ik heb, helemaal old school, geen GPS en ook geen fietscomputertje. De route is voortreffelijk beschreven en de inleiding bevat zinnige historische informatie, waarvoor veel hulde.
De paar keer dat ik verkeerd ben gereden of dat ik iets niet direct kon vinden, kwam gewoon door eigen onoplettendheid. De route voert grotendeels over asfaltwegen, enkele goed fietsbare bospaden en een keer een landbouwpad dwars door een veld (en net op die dag was het er modderig). Het leipste was de weg door een bos (alternatief routedeel, westelijk van het Lac Pierre Percée, met eerste Vogezencolletje Col de Rouge Vêtu, 408 m), waarvan een deel was gesierd met een verbodsbord la nuit. Welbeschouwd verstandig: een supersmalle weg met aan weerskanten diepe greppels in een dicht bos. Er is ’s avonds vermoedelijk geen hand voor ogen te zien.
De campings lagen op de plaatsen waar ze in het boekje zijn aangeduid, op één na: de camping municipal van Turckheim, een stadje vlak voor Colmar, was dit jaar gesloten wegens zichtbare en grote renovatiewerkzaamheden: de hele camping was ondersteboven geshoveld. Verbluffend was dat er behalve díe mededeling, geen woord was vuilgemaakt aan een verwijzing, laat staan het telefoonnummer van de burgemeester, die tenslotte van zo een camping de opppercampingbaas is. Ik ben dan maar een dorp verder gefietst naar Eguisheim, zo’n snoezig vakwerkstadje met van die wijnhuizen op elke staathoek.
Terzijde: een eigenaardigheid in Frankrijk is dat men natuurwater (beek, poel, vijver, meer) beschouwt als het exclusieve element voor vissen en dus voor vissers; zwemmen doet ’n mens maar in een zwembad. In Duitsland is de opvatting wat gewoner: wie zin heeft om in de Rijn of in een grindgat te plonzen, moet dat vooral niet laten.
Ik heb tamelijk zoet de routebeschrijving gevolgd en wel de hoofdroute via Péronne, dat me was aangeraden door een vriend vanwege het museum daar (wat hem betreft het gebouw, de inhoud beviel me ook). Op een paar plaatsen heb ik een zelfbedacht afstekertje gemaakt of heb ik een klein stuk ‘overgeslagen’, omdat ik geen zin had in nóg een klim met tegenwind in de afdaling, of omdat ik het wel geloofde, de zoveelste enorme begraafplaats.
De route is beschreven in trajecten die voor mij althans, niet samenvielen met dagetappes, mede vanwege die tegenwind op trajecten met geringe maar schier ontelbare klimmetjes door die eindeloos golvende graanvelden. Vooral echter omdat in het noorden van Frankrijk de campings niet bijzonder dik zijn gezaaid, is het zaak de overnachtingen goed uit te mikken. Zo ook vergt de lage winkeldichtheid enige oplettendheid.
Voor de terugreis langs de Rijn heb ik een Bikeline-boekje gebruikt, meer noordelijk op hoofdlijnen de Limes-route deel 1, Michelinkaarten 1:300.000/1:350.000 voor het overzicht en voor Nederland gewone losbladige fietskaarten. Een groot stuk in Duitsland had ik twee jaar geleden als heenweg gefietst; van dat stuk heb ik des te meer opgemerkt omdat het al enigszins bekend was.
Fietsersdichtheid
Onderweg ben ik alleen fietserkampeerders tegengekomen op die plaatsen waar de frontlijnroute de grote noord-zuidfietsroutes kruist. Eenmaal op het pad langs de Rijn ritselde het van de fietsers, en die in zuidelijke richting. Op een van mijn laatste dagen in de Vogezen vertelde de campingbaas dat daar een week eerder une dame de plus de soixante-dix ans was geweest die met fiets en tent deze frontlijnroute aflegde. Dat was het enige spoor van een collega-frontlijnroutefietser. Ik vond het veelbelovende gedachte dat iemand van die leeftijd deze tocht kan maken.
De route is bepaald een aanrader. Ik overweeg zelfs om hem nog een keer te fietsen, gewoon om al die landschappen nog een keer langs me te zien rollen, dan met nog grotere aandacht voor de omgeving zelf.
Gepke.
Alles bij elkaar ben ik 30 dagen van huis geweest, waarvan vier standdagen met bezoek aan bezienswaardigheden en/of rondje om de wielen te strekken en/of huishoudelijke prutswerkjes, in totaal kilometertje of 2100. Het weder was buitengewoon goed, met vier keer een nachtelijke bui (één keer een knallend onweer), in noord Frankrijk had ik drie dagen achter elkaar de wind pal tegen, zelfs zo dat ik in afdalinkjes nog aardig moest fietsen, Echt Heel Flauw. Op mijn vraag aan bewoners of het daar vaak zo hard waait, werd ik aangekeken met een ietwat meewarige blik, die zo ongeveer zei ‘gras is groen, ja…’ Op de terugweg, naarmate ik noordelijker kwam liepen de temperaturen sterk op. In elk geval één dag gefietst bij 38 graden, goodness.
Langs de frontlijn
Het onderwerp van de route is niet vrolijk, maar wel interessant. Er ligt een verbijsterend aantal grote en kleine begraafplaatsen van alle betrokken nationaliteiten, er zijn indrukwekkende monumenten en musea. Elk Frans dorp heeft een monument voor zijn heros de la grande guerre. Verschillende gedenkplaatsen worden al in gereedheid gebracht voor de herdenkingen in 2014, zoals de grote begraafplaats en het monument bij Verdun. Soms leidt de route langs wonderlijke omweggetjes, “waarom moet ik hier nou weer langs?” Antwoord: omdat daar in een hoekje van de weg een begraafplaats ligt, een opvallend monument, een krater of een verdwenen dorp. Of het is een slimme doorsteek van het ene dal naar het andere.
Een van de meest indrukwekkende plaatsen vond ik Vimy Ridge, tussen Lens en Arras, waar onder de dennenbomen een grazige grasmat op de nog altijd gebutste grond ligt: loopgraven die geleidelijk aan zijn ingezakt, maar die nooit zijn geëgaliseerd. Bordjes waarschuwen in strenge bewoordingen het terrein niet te betreden omdat er nog veel explosieven liggen. De grond zit er zo vol met granaten en andere metaalresten dat er kennelijk geen beginnen aan was die te ruimen en het land (opnieuw) in cultuur te brengen.
In deze buurt kwam ik een paar Australische fietskamperende dames tegen die familiegeschiedenis navorsten. De grootvader van een van hen was daar als soldaat geweest. Ze struinden die buurt af en ze verzamelden met enig enthousiasme shrapnel (splinters van granaten; kleine stukjes want anders werd de bepakking te zwaar) plus ongeveer een miljoen foto’s. Van de min of meer complete granaten in de berm van landwegen die hen waren gewezen door een boer, waren ze toch maar afgebleven.
Landschap
Het is een landschappelijk fraaie route met nogal wat afwisseling, te beginnen aan zee, waar de rivier de IJzer in zee uitmondt, dan door een hoekje van het West-Vlaamse polderland, zuidwaarts van Armentières richting Compiègne (waar de wapenstilstand in 1918 werd getekend) en dan dwars door noord Frankrijk naar Verdun (dat tot mijn verrassing aan de Maas blijkt te liggen) en óver de Vogezen naar het stroomdal van de Rijn. De route is beschreven tot aan Basel.
Wie geen klap aan eindeloos golvende graanvelden vindt, kan beter ergens anders gaan fietsen. Wél zitten er verrassende overgangen in het landschap: tussen die graanvelden ligt opeens een uitgestrekt prachtbos, er zijn lange strepen water in de kanalen tussen de ene en de andere rivier, een abrupte overgang van vredig bouwland naar berggebied (zuidelijke Ardennen) of van serieuze heuvels (hoogste punt de Col du Calvaire, 1144 m) naar het wijnbouwgebied van de Elzas.
Het wild dat ik onderweg heb gezien, bestond naast roofvogels boven de graanvelden en wat klein grut zoals muizen, voor het overgrote deel uit roadkills. Dat was wel sneu. De grootste vangst was een das. Die had ik nog nooit in het echt gezien, ik voelde niettemin weinig aanvechtingen om me midden op de weg over een platgereden exemplaar te buigen.
Niet onverwacht was er toch de grote verrassing om, na een laatste colletje in de Vogezen, opeens de Rijnvallei zich te zien ontvouwen, zo op het oog een enorme grazige vlakte. Het is een vreemde gewaarwording dat aan die kant van de Vogezen de sfeer volkomen anders is dan aan de ‘Franse kant’: sterk Duits aandoend (en tweetalig), wijnhellingen zover het oog reikt, stadjes vol snoeperige vakwerkhuizen en op zo ongeveer elke straathoek een wijnhuis. De route voert door fraaie steden zoals Arras en Reims, maar ook door kleine leeggelopen dorpen, waar treurig genoeg zelfs geen bar/tabac of zelfs maar een bakker is.
Op de terugreis noordwaarts wachtten in het Rijndal nog een paar verrassend fraaie steden: Neuf-Brisach (F), een zeventiende-eeuws fort-stadje dat volgens een strak grid is aangelegd, Straatsburg is een prettige stad – zij het extreem vol toeristen – en Mannheim dat in zijn binnenstad ook een regelmatig grid heeft, en sterker nog: er zijn slechts een paar straatnamen, voor het overige worden de blokken aangeduid met een letter en een cijfer. Het stadhuis heeft als adres N1.
Deze route fietsen
Ik heb het routeboekje van Kees Swart gebruikt, met daarnaast een overzichtskaart van Frankrijk voor mijn algemene oriëntatie. Ik heb, helemaal old school, geen GPS en ook geen fietscomputertje. De route is voortreffelijk beschreven en de inleiding bevat zinnige historische informatie, waarvoor veel hulde.
De paar keer dat ik verkeerd ben gereden of dat ik iets niet direct kon vinden, kwam gewoon door eigen onoplettendheid. De route voert grotendeels over asfaltwegen, enkele goed fietsbare bospaden en een keer een landbouwpad dwars door een veld (en net op die dag was het er modderig). Het leipste was de weg door een bos (alternatief routedeel, westelijk van het Lac Pierre Percée, met eerste Vogezencolletje Col de Rouge Vêtu, 408 m), waarvan een deel was gesierd met een verbodsbord la nuit. Welbeschouwd verstandig: een supersmalle weg met aan weerskanten diepe greppels in een dicht bos. Er is ’s avonds vermoedelijk geen hand voor ogen te zien.
De campings lagen op de plaatsen waar ze in het boekje zijn aangeduid, op één na: de camping municipal van Turckheim, een stadje vlak voor Colmar, was dit jaar gesloten wegens zichtbare en grote renovatiewerkzaamheden: de hele camping was ondersteboven geshoveld. Verbluffend was dat er behalve díe mededeling, geen woord was vuilgemaakt aan een verwijzing, laat staan het telefoonnummer van de burgemeester, die tenslotte van zo een camping de opppercampingbaas is. Ik ben dan maar een dorp verder gefietst naar Eguisheim, zo’n snoezig vakwerkstadje met van die wijnhuizen op elke staathoek.
Terzijde: een eigenaardigheid in Frankrijk is dat men natuurwater (beek, poel, vijver, meer) beschouwt als het exclusieve element voor vissen en dus voor vissers; zwemmen doet ’n mens maar in een zwembad. In Duitsland is de opvatting wat gewoner: wie zin heeft om in de Rijn of in een grindgat te plonzen, moet dat vooral niet laten.
Ik heb tamelijk zoet de routebeschrijving gevolgd en wel de hoofdroute via Péronne, dat me was aangeraden door een vriend vanwege het museum daar (wat hem betreft het gebouw, de inhoud beviel me ook). Op een paar plaatsen heb ik een zelfbedacht afstekertje gemaakt of heb ik een klein stuk ‘overgeslagen’, omdat ik geen zin had in nóg een klim met tegenwind in de afdaling, of omdat ik het wel geloofde, de zoveelste enorme begraafplaats.
De route is beschreven in trajecten die voor mij althans, niet samenvielen met dagetappes, mede vanwege die tegenwind op trajecten met geringe maar schier ontelbare klimmetjes door die eindeloos golvende graanvelden. Vooral echter omdat in het noorden van Frankrijk de campings niet bijzonder dik zijn gezaaid, is het zaak de overnachtingen goed uit te mikken. Zo ook vergt de lage winkeldichtheid enige oplettendheid.
Voor de terugreis langs de Rijn heb ik een Bikeline-boekje gebruikt, meer noordelijk op hoofdlijnen de Limes-route deel 1, Michelinkaarten 1:300.000/1:350.000 voor het overzicht en voor Nederland gewone losbladige fietskaarten. Een groot stuk in Duitsland had ik twee jaar geleden als heenweg gefietst; van dat stuk heb ik des te meer opgemerkt omdat het al enigszins bekend was.
Fietsersdichtheid
Onderweg ben ik alleen fietserkampeerders tegengekomen op die plaatsen waar de frontlijnroute de grote noord-zuidfietsroutes kruist. Eenmaal op het pad langs de Rijn ritselde het van de fietsers, en die in zuidelijke richting. Op een van mijn laatste dagen in de Vogezen vertelde de campingbaas dat daar een week eerder une dame de plus de soixante-dix ans was geweest die met fiets en tent deze frontlijnroute aflegde. Dat was het enige spoor van een collega-frontlijnroutefietser. Ik vond het veelbelovende gedachte dat iemand van die leeftijd deze tocht kan maken.
De route is bepaald een aanrader. Ik overweeg zelfs om hem nog een keer te fietsen, gewoon om al die landschappen nog een keer langs me te zien rollen, dan met nog grotere aandacht voor de omgeving zelf.
Gepke.