Afgelopen week was ik weer even in Calais. Om een betere route te zoeken (wat gelukt is) en daarna de boot naar Dover te nemen, omdat ik in Engeland ook nog wat dingen uit wilde zoeken.
Vlak voor de veerhaven is een grote rotonde met onoverzichtelijk veel afslagen onder een paar viaducten. Tegen de tijd dat ik me af ga vragen of ik niet al bijna 360 graden gedraaid ben, zie ik een afslag waar een lange rij vrachtwagens het zicht op de wegwijzer belemmert. Ik neem aan dat dit de weg naar de boot is en rij over een vluchtstrook langs de stapvoets voortkruipende trucks. Na enkele minuten bereik ik de incheckpoorten, waar ik me ineens realiseer hoe de kleinste man ter wereld (die pas is overleden) zich voor balies en loketten moet hebben gevoeld: links en rechts bevinden zich de incheckbalies op gelijke hoogte met de vrachtwagencabines, voor mij onbereikbaar hoog boven mijn hoofd. Ik staar hulpeloos naar boven, waarna een lokettist wenkt dat ik door kan rijden naar het kantoor dat verderop moet zijn. Deze lilliputervaring herhaalt zich even later bij de douane.
'Dit is de ingang voor vrachtwagens' roept een douanière mij vanuit haar toren toe.
'Dat zie ik nu ook, maar waar is de normale ingang dan?'
'Helemaal terug naar het hek en dan de volgende afslag nemen.' Ik kijk een tikje wanhopig naar de eindeloze rij vrachtwagens achter me. Het lijkt me geen goed idee om hier als een spookfietser terug te rijden.
'Is er geen andere manier om bij de boot te komen?', vraag ik, waarna ik besef dat in het nabijgelegen huttenkamp iedereen zich dit dagelijks afvraagt...
'Laat me eerst je paspoort zien', verzucht de grensbewaakster. Met een maximaal gestrekte arm kan ik net mijn ID-kaart in haar uitgestoken hand leggen. Ze werpt er een korte blik op, geeft het terug en laat me doorfietsen.
Ik ga nu vergeefs op zoek naar een kantoor waar ik een boarding pass kan krijgen en waar men mij kan vertellen in welk van de vele rijen ik op de juiste boot kan wachten. Na een minuut of tien rondfietsen over het haventerrein geef ik het zoeken op. Het verbaast me dat er nog geen beveiliger op me af is gestapt om te vragen wat ik hier zoek. Gelukkig staat op het bewijs van betaling dat ik afgedrukt heb, de naam van mijn boot: Malo Seaways. Die is net binnengekomen, dus rij ik naar een groepje motorfietsers dat vlakbij dit schip staat opgesteld. Ik zie nu ook dat van alle automobilisten de boardingpassen worden gecheckt. Wanneer de motorfietsen de boot op mogen rijden, wil ik achter hun aanfietsen, maar word ik met een resoluut 'No, not you!' weer tot stoppen gemaand. Ik verwacht nu allerlei problemen, maar er gebeurt niks. Dan wenkt een verkeersregelaar uiterst vriendelijk dat ik nu voorzichtig de boot op mag, als ik maar afstap voor de gladde ijzeren platen die toegang tot het autodek verschaffen. Niemand vraagt naar mijn boarding pass. Ook zonder ticket had ik op deze manier aan boord kunnen komen, vermoedelijk dankzij mijn grijze haren, blauwe ogen en perfect bij mij passende rol van een wat warrige vakantiefietser. Met een wat exotischer uiterlijk was me dit hier vast niet gelukt, ook niet met een geldige Europese ID-kaart. In het boekingssysteem sta ik nu waarschijnlijk geregistreerd als een passagier die nooit op is komen dagen.
Opgelucht zie ik de krijtrotsen aan de overkant langzaam dichterbij komen. Ik haal een kop koffie, pak mijn iPad en lees een artikel van de Britse schrijver Theodore Dalrymple over zijn identiteit. 'Hoewel ik heel Brits bén, vóél ik me de meeste tijd niet zo Brits. Ik hoefde maar mijn landgenoten in het buitenland te zien, op een vliegveld of in een vakantieoord – dik, dronken, getatoeëerd en stuitend lelijk – om me te schamen en meer gemeen te voelen met de ober die door hen werd afgebekt dan met die mensen met wie ik zogenaamd zo veel deelde vanwege mijn nationaliteit.' Ik kijk om me heen en zie direct wat hij bedoelt. Die arme sloebers in de Jungle van Calais weten niet wat ze te wachten staat, mocht het ze ooit lukken om aan de overkant te komen...