[fysiologie docerend]
Inderdaad, genetische aanleg bepaalt ook een pak.
Die zware sportschooljongens zullen goed getrainde dikke witte spiervezels bezitten (glycolytische vezels) waarmee veel explosieve kracht kan worden geleverd op een anaerobe manier (dat ondersteunt een korte sprint, kogelstoten, gewichtheffen en andere korte krachtpieken). Duursporters (zoals marathonlopers en lange-afstandfietsers - in het bijzonder het edele ras der vakantie/wereldfietsers) hebben relatief weinig aan die glycolitische vezels. Zij zullen meer hun oxidatieve vezels gebruiken (die zijn dunner - dus geven kleiner spiervolume, roder en zitten vol met mitochondriën die zuurstof gebruiken om bruikbare energie aan te maken). Nu is de verhouding tussen witte en rode (glycolytische en oxidatieve) vezels grotendeels genetisch bepaald. Ben je genetisch voorzien met veel witte spiervezels, dan zal je nooit een schitterende marathonloper worden; heb je veel rode, dan zou ik een gewichthefferscarriere vergeten. Training geeft uiteraard wat speelruimte in die verhoudingen (zeker voor wat betreft het intermediaire type van vezels, want die bestaan ook).
Los van de spiersamenstelling is de VO2max ook van belang voor een langdurige aerobe prestatie zoals bergop fietsen (VO2max = de maximale hoeveelheid zuurstof die 1 kg lichaamsweefsel kan verbruiken per tijdseenheid). Die VO2max is ook weer voor de helft genetisch vastgelegd en is afhankelijk van veel fysiologische parameters (hartprestaties, bloedsomloop, spiersamenstelling, longvolume etc). VO2max is te verhogen door training (maar de mate waarin die kan toenemen door training is ook weer genetisch aangelegd).
VO2max is ook nog afhankelijk van de leeftijd, geslacht, en de partiële zuurstofdruk van de omgeving (de luchtdruk en/of hoogte laten we maar zeggen - belangrijk bij een fietsvakantie boven de 2500m).
Longinhoud kan uiteraard helpen in een verhoging van de VO2max maar is niet alles-bepalend. Het is ook zo dat de mens een min of meer vaste architectuur heeft en dat dus kleine wielrenners meestal kleinere longen zullen hebben dan grotere wielrenners (uiteraard weer met genetisch bepaalde Gaussiaanse spelingen die een voordeel of nadeel kunnen opleveren voor het individu).
Een langere persoon heeft niet per se meer spiercellen (een spiercel is een zeer lang gerekte vezel die van pees tot pees loopt). Een (dwarsgestreepte) spier bestaat dus uit een parallele bundel van deze vezels. De spiercellen van een korte persoon zullen gewoon wat korter zijn. De kracht die een spier kan leveren wordt voornamelijk bepaald door de totale dwarsdoorsnede van die spier en de eigenschappen van de samenstellende spiervezels.
[/fysiologie docerend]
Niet te veel nadenken...gewoon genieten van het fietsen...en lekker afzien in de bergen!
groetjes,
Aniphys