Goed geraden. De Heinzelmännchenbrunnen in Köln. Daar is een grappig verhaal aan verbonden, dit wil ik jullie niet onthouden:
De Heinzelmännchen
Er bestond een oude sage in Keulen aan de Rijn, waarin het destijds wemelde van de kabouters, in het Duits de Heinzelmännchen.
En niemand wist, waarom ze juist deze stad hadden uitgekozen en de Keulenaars zo verwenden. Ze hielpen de handwerkslieden en huisvrouwen, ruimden het speelgoed van de kleine kinderen op, wasten de vaat voor de dienstmeisjes en lapten zelfs de ramen. Een bakker bijvoorbeeld hoefde ’s avonds alleen maar meel, water en gist klaar te zetten en op tijd naar bed te gaan. ’s Nachts kwamen de kabouters, kneedden het deeg, lieten het rijzen en ze bakten tot de ochtendschemering aanbrak, en de heerlijk geurende broden lagen te koop.
Hoe die vlijtige kleine helpertjes eruit zagen, heeft niemand ooit geweten. Ze droegen namelijk kappen, die de toverkracht bezaten om hen onzichtbaar te maken. Want zij wilden niet door de mensen gezien worden.
Ze waren echter wel te horen. Niet, dat ze lawaai maakten, maar als het heel stil was kon men horen, hoe ze rondliepen, bezig waren en geen ogenblik rust namen.
Als een Keulse kleermaker aan een kledingstuk bezig was, dat de volgende dag af moest en zolang zat te naaien tot zijn ogen van vermoeidheid dichtvielen, lag het kledingstuk, de volgende ochtend, keurig geperst, voor hem klaar.
Maar de jonge vrouw van de kleermaker was namelijk verschrikkelijk nieuwsgierig. De laatste tijd kon ze aan niets anders denken, dan hoe ze het aan moest leggen, ze tenminste één keer te kunnen zien. Ze kon zich haar nieuwsgierigheid niet meer bedwingen en net zo lang nagedacht, tot ze een plannetje had bedacht. Iedere nacht hoorde ze de kabouters tijdens hun onvermoeibare arbeid. Ze hoorde hun kleine voeten vlijtig de trappen op en af lopen.
Als ze nou erwten op de trap ging strooien, zodat ze hun evenwicht zouden verliezen en uitglijden, zou er toch zeker wel eentje zijn, die zijn kapje zou verliezen en zich in zijn ware gedaante zou vertonen.
Zo gedacht, zo gedaan. Nadat ze de erwten op de trap had gestrooid, verstopte ze zich met een afgeschermde lamp in een hoek. Het liep tegen middernacht en in huis was alles in diepe rust. Alleen de kabouters niet, die werkten en zwoegden, poetsten en boenden, wasten de borden en naaiden de kleding, en voortdurend liepen ze de trap op en af. Tot er inderdaad een kleine kabouter uitgleed. Hij trok de tweede met zich mee, de tweede weer de derde en in een oogwenk gleden ze allemaal de trap af. En niet één, maar velen verloren daarbij hun kap.
Toen de kleermakersvrouw het lawaai hoorde, pakte ze vlug haar lamp en hield hem omhoog. En nu zag ze de kabouters, klein en gedrongen, krombenig, met grote hoofden en kokkerds van neuzen. Aan hun kin hadden ze een paar stoppelharen.
En toen de vrouw dat zag, vond ze het allemaal zo grappig, dat ze hardop begon te schateren.
Maar het lachen verging haar spoedig. Want plotseling doofde het licht van de lamp, alsof het door een boze kabouter met lange adem werd uitgeblazen.
Enkele ogenblikken later hadden de kabouters de vlucht genomen. Niet alleen uit het huis van de kleermaker, maar ook uit alle andere huizen in Keulen aan de Rijn. En ze kwamen nooit meer in de stad terug.
Toch hebben de Keulenaars als dank voor de bewezen diensten een bron gebouwd, die ze de Heinzelmännchenbrunnen (Kabouterbron) noemden.
De volgende is voor jou.