De bovenas ligt over het algemeen schuin in een hoek van 11 graden in de kap. Dat heet stapeling in molentermen. Dit om het gewicht (samen met het bovenwiel en de wieken) zoveel mogelijk naar achteren te krijgen. Bij een zuiver liggende as zouden de wieken bij harde wind of storm
uit de kap geblazen worden. Alleen de as, meestal van gietijzer, weegt gemiddeld vier tot vijf ton. Maar ook om te voorkomen dat het molenlijf, die onderaan wat wijder is, door draaiende wieken te raken. Het is anders voor de molenaar ook lastiger om op een strak verticale molenwiek te klimmen om zeilen voor te leggen. Het is ook een veilig gevoel om wat voorover, net als op een ladder, op de hekkens te gaan staan. Uitsluitend op de liggende latten (hekstokken heten ze) gaan staan pal naast de roede, nooit links tussen de verticale latten (tussenzomers)! Veel zwakkere constructie.
Op de onderstaande foto legde ik in september 1992 zeilen voor op de Huizer standerdmolen in het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem.