door
joukon » ma 26 dec, 2022 14:41
Bron; In 2022 verscheen uit de hand van Wim Daniels het boek Het Wonderbaarlijke verhaal van een stille avonturier.
De fiets werd in of kort voor 1864 uitgevonden, maar bij die eerste fietsen waren de trappers nog op het voorwiel gemonteerd en de wielen hadden geen banden. Het duurde tot 1885/1888 voordat de fiets de constructie en ook enigszins het comfort kreeg van de fiets zoals wij die kennen.
De eerste wereldfietser was waarschijnlijk Albert Sutherland Royaards die een tiental jaren later ( 1895) vanuit Amsterdam vertrok voor zijn eerste grote tocht. Albert had een beperking, hij was doof. Waardoor zijn fietsprestaties nog exceptioneler gevonden werd.
Albert werd geboren op 18 september 1855 op Ambon, dat behoort tot de Molukse eilanden van Indonesië.
Voor de periode van 1864 bestond al wel de zogenoemde loopfiets (sinds 1816 of 1817), waarop geen trappers zaten. Maar dat was in feite een step. Voor die loopfiets bestond de benaming 'vélocipède', een Frans woord, samen gesteld uit de van oorsprong Latijnse delen 'velox' (snel) en 'pes' (voet), snelle voet; je moest immers steeds met je voeten op de grond afzetten om snelheid te maken en behouden. Daarnaast werd de benaming 'draisine' gebruikt, een woord dat was afgeleid van de Duitser Karl Drais von Sauerbronn. Hij had het concept van zijn loopfiets ontleend aan het schaatsen. De loopfietser moest een soort schaatsbeweging maken om vooruit te komen.
De draisine werd nooit een groot succes. Het was te lomp, te weinig comfortabel en het kostte veel inspanning in heuvelachtig terrein om ermee voort te bewegen. De fiets met trappers uit 1864 was een nogal late uitvinding.
De uitvinder van die fiets wordt soms de familie Michaux genoemd, soms echter ook Pierre Lallement (beiden Fransen).
Voor 1864 waren ook al enkele trapfietsen uitgevonden, zoals in 1839 door de Schotse smid Kirkpatrick Macmillan en in 1853 door de Duitse instrumentenmaker Philipp Moritz Fischer. Hun uitvindingen vonden geen warm onthaal omdat waarschijnlijk de tijd niet rijp was of omdat hun fietsen toch net te onhandig waren om te berijden.
Vader en zoon Michaux hebben nog op de Wereldtentoonstelling in Parijs (1867) gestaan.
In 1869 werd in Nederland het woord rijwiel in zwang. Matthias de Vries had zich nog sterk gemaakt voor het woord 'wieler', maar kreeg te weinig bijval. 'Driewieler' is wel bewaard gebleven en eveneens spreken we van 'wielerwedstrijden' en 'wielersport'.
Het woord 'fiets' werd zo rond 1885 (20 jaar na de uitvinding) gelanceerd. Wie het bedacht heeft of waaraan het ontleend is, is tot op de dag van vandaag onduidelijk. Er zijn diverse verklaringen in omloop. Een ervan is dat 'fiets' een vernoeming is naar een smid annex fietsenmaker uit Wageningen: Elie Cornelis Viets. Toen het woord voor de allereerste keer in de krant verscheen, in 1885, was de spelling nog met een 'v'. Die 'v' veranderde al snel in een 'f'.
'Fiets' kan ook een verbastering zijn van 'vélocipède' of van 'vitesse' (snelheid).
'Vélocipède' leidde in ieder geval tot de verbastering 'fielesepee', waaruit de verkorting 'fiels' ontstond, waaruit dan 'fiets' is afgeleid van het piepende geluid van de aanvankelijke fietsen.
Dan komen we bij het verhaal als hiervoor genoemd, twee Vlaamse universiteitsdocenten De Grauwe en De Boel die in 2011 de stelling lanceerden dat 'fiets' een verbastering is van het eerste deel van het Duitse Vize-Pferd, vervangingspaard, want zo werd de fiets in het begin gezien, als een vervanger van het paard, dat onder meer dienstdeed voor de paardentram. Een fietser werd aanvankelijk ook niet voor niets soms 'wielruiter' genoemd. En we spreken nu nog weleens van 'het stalen ros' als het om een fiets gaat. Het zou bij deze hypothese vanuit Duitsland in Nederland terecht zijn gekomen.