Vorige zomer was ik op weg naar Odessa, dat is door een "administratieve hick-up” niet gelukt (domweg mijn paspoort vergeten in te pakken ) en dus ben ik gestrand in Chisinau. “Dan maar volgend jaar”, dacht ik. Juist. Maar ook de Moldavische republiek, waarvan het meest gerussificeerde deel zich al in 1990 heeft afgescheurd (Transnistrië) zou wel eens jarenlang een moeilijke bestemming kunnen worden. Het grootste deel van de inwoners van die voormalige Sovjet-deelstaat zijn cultureel niet te onderscheiden van de Roemeense Moldaviërs, het is dan ook logisch dat Moldavië na de ineenstorting van het sovjetimperium nog harder dan Oekraïne naar het Westen lonkte. De niet al te rijke landbouwstaat Moldavië, die ondermeer goede wijn exporteerde naar Moskou, werd daarvoor door de Russen gestraft met een economische blokkade (in typische Kremlin newspeak, “om redenen van voedselveiligheid”). Sindsdien is Moldavië straatarm.
Dat betekent ondermeer: een primitief wegennet. In het noorden zijn enkel de hoofdwegen naar Chisinau geasfalteerd en alles wat secundair is bestaat uit gravelpistes. Merkwaardig genoeg blijkt bij nader inzien een groot deel van die wegen voormalig asfalt. Blijkbaar zijn de communisten in de jaren ’60 en ’70 wel degelijk volop aan het asfalteren geslagen, maar omwille van (vermoed ik) belabberde kwaliteit en een totaal gebrek aan onderhoud zijn die stroken letterlijk verpulverd. Op het platteland zijn auto’s zeldzaam, zeker als je vergelijkt met Roemenië waar je hier en daar moet opletten om niet in hectische verkeerssituaties terecht te komen. Het is hier dus geweldig fietsen.
Maar wat ik in geen enkel Europees land eerder heb gezien: ook het openbare waternet is onderontwikkeld. Grote stukken van het platteland zijn voor hun watervoorziening aangewezen op traditionele waterputten. Beetje dorp heeft er vier of vijf, de putten die aan de invalsweg liggen zijn meestal geflankeerd door kruisbeelden of andere christelijke tableaus die uitdrukking geven aan het millennia-oude primitief-religieuze inzicht: “water bron van leven”. Naast geweldig fietsen is het hier dus ook geweldig water inslaan. Als het 40° is rij je gewoon van put naar put, desnoods met slechts 500m tussenafstand en tank je koel, lekker water ad libidum. Zo’n emmer water 10, 12 meter omhoog zeulen kost vaak meer moeite dan je denkt (het heeft met verzet te maken!), maar uiteindelijk varen de tijdens een fietsreis meestal zwaar onderbenutte bicepsen daar ook nog wel bij.
Dat betekent ondermeer: een primitief wegennet. In het noorden zijn enkel de hoofdwegen naar Chisinau geasfalteerd en alles wat secundair is bestaat uit gravelpistes. Merkwaardig genoeg blijkt bij nader inzien een groot deel van die wegen voormalig asfalt. Blijkbaar zijn de communisten in de jaren ’60 en ’70 wel degelijk volop aan het asfalteren geslagen, maar omwille van (vermoed ik) belabberde kwaliteit en een totaal gebrek aan onderhoud zijn die stroken letterlijk verpulverd. Op het platteland zijn auto’s zeldzaam, zeker als je vergelijkt met Roemenië waar je hier en daar moet opletten om niet in hectische verkeerssituaties terecht te komen. Het is hier dus geweldig fietsen.
Maar wat ik in geen enkel Europees land eerder heb gezien: ook het openbare waternet is onderontwikkeld. Grote stukken van het platteland zijn voor hun watervoorziening aangewezen op traditionele waterputten. Beetje dorp heeft er vier of vijf, de putten die aan de invalsweg liggen zijn meestal geflankeerd door kruisbeelden of andere christelijke tableaus die uitdrukking geven aan het millennia-oude primitief-religieuze inzicht: “water bron van leven”. Naast geweldig fietsen is het hier dus ook geweldig water inslaan. Als het 40° is rij je gewoon van put naar put, desnoods met slechts 500m tussenafstand en tank je koel, lekker water ad libidum. Zo’n emmer water 10, 12 meter omhoog zeulen kost vaak meer moeite dan je denkt (het heeft met verzet te maken!), maar uiteindelijk varen de tijdens een fietsreis meestal zwaar onderbenutte bicepsen daar ook nog wel bij.